“Een bejaarde dame is neergevallen op de markt. Veel bloed. Niet aanspreekbaar.” Terwijl mijn collega onze auto met loeiende sirenes door de mensenmassa manoeuvreert, lees ik de binnenkomende melding van ons scherm. Dat klinkt niet goed. Helemaal niet goed. Ik pak plastic handschoenen en een reanimatiemasker, in de hoop dat ik die niet nodig heb. Op de markt staan mensen ons op te wachten. Ze zijn zichtbaar in paniek en schreeuwen en wijzen welke kant we op moeten. Bij de groentekraam heeft zich een grote mensenmassa verzameld. ‘Mensen, aan de kant!’ Ik wurm mezelf erdoorheen. Dan zie ik de vrouw liggen. Op haar rug op de grond, ogen wijd opengesperd. In de grote plas bloed rond haar hoofd, ligt haar kunstgebit. Op mijn knieën in de plas bloed In een fractie van een seconde overdenk ik de situatie. De vrouw is overleden en ik denk dat reanimatie vergeefs is. Maar ik kan hier ook niet blijven staan. Honderden ogen zijn gespannen gericht op mij en mijn collega. Ik pak de mondkap en laat me op mijn knieën in de plas bloed zakken. Zoals verwacht voel ik geen hartslag. We rollen de vrouw op haar zij in een poging haar luchtweg vrij te maken van bloed en maaginhoud. Reanimatie Ik begin met hartmassage en hoor dan het welkome geluid van een naderende ambulance. De broeders rennen op ons af en overzien de situatie. De chauffeur kijkt me aan en schudt zachtjes zijn hoofd. Zonder een woord te wisselen, sta ik op en tillen we de vrouw op een brancard. In de ambulance gaan de broeders verder met AED en beademing. Eigenlijk tegen beter weten in. Doordrenkt Als de ambulance is vertrokken, maak ik met emmers water het plein en mezelf weer enigszins schoon. Mijn uniform is doordrenkt met bloed. Ik kan niet wachten om terug naar het bureau te gaan. Douchen. Schone kleren. Maar eerst wil ik nog even praten met de groenteboer die alles heeft zien gebeuren. De man zit ineengedoken op een krukje achter zijn kraam. Ik ga naast hem op de grond zitten. Na een paar minuten doorbreekt hij de stilte en vertelt dat de vrouw al negen jaar lang iedere week een kilo sinaasappels kwam halen. Dat ze nu opeens moest overgeven. Met veel bloed. Dat hij haar op de grond zag vallen en niet wist wat hij moest doen. Behalve 112 bellen. Slecht nieuws Even later krijg ik ter afscheid een stevige stomp op mijn schouder. Ik beloof dat ik nog even terugkom als ik iets uit het ziekenhuis heb gehoord. Op het bureau krijgen we de bevestiging dat de vrouw het niet heeft gered. Haar enige dochter woont aan de andere kant van het land. Met lood in mijn schoenen pak ik de telefoon. Wat vind ik dit toch moeilijk. Iedere keer weer. ’Dag mevrouw, u spreekt met Marlene van de Amsterdamse politie. Ik heb helaas slecht nieuws…’