Paasbrood, gekookte eieren, sinaasappelsap, warme croissants… Collega’s stallen een heerlijk paasontbijt uit in de kantine van het politiebureau. Het ruikt heerlijk. Mijn maag knort. Met tegenzin trek ik mijn jas aan. Ik begin de vroege ochtend met noodhulp en de eerste melding is al binnen: een aanrijding tussen een automobilist en een kip. Geen spoed, maar of we toch even die kant op willen. Een kip? ‘Bewaar iets te eten voor ons!’ We stappen in de auto. Bij het opgegeven adres staat een groepje mensen in badjassen, pyjama’s en pantoffels rond een blauwe bestelbus. Voor de bumper ligt een laveloze kip. Het beestje leeft nog, maar doet niets meer. ’Hij vloog zo voor mijn auto’, vertelt de bestuurder. ‘Ik kon hem niet ontwijken.’ Ik leg de kip voorzichtig op de stoep en vertel de bestuurder dat hij mag gaan, dan wachten wij wel op de dierenambulance. Andere kippen ‘Maar wat doet u dan met die andere kippen?’ vraagt hij. ‘Andere kippen?’ Ik kijk de man niet-begrijpend aan. ‘Ja. Die andere kippen. Er rennen er wel tien door de buurt.’ Het angstvallige gevoel bekruipt me dat ik het paasontbijt dit jaar op mijn buik kan schrijven. Kinderboerderij Ik wenk mijn collega. ‘Verderop is een kinderboerderij. Ik ga even kijken. Ben zo terug.’ Precies waar ik bang voor was: het hek van de dierenwei staat open en de houten deurtjes van de kippenren zijn kapot getrapt. Ik neem wederom contact op met de meldkamer. ‘Graag meerdere dierenambulances. En kunnen we de eigenaar van de kinderboerderij achterhalen?’ Volksvermaak Even later is iedereen opgetrommeld en gaan we op zoek. Op handen en voeten sluip ik richting één van de vogels achter een geparkeerde auto. Hoe vang je in vredesnaam een kip? Ik ben een Amsterdamse diender. Ik heb nog nooit een kip aangeraakt. Laat stáán gevangen. Dat beest is hartstikke snel. Steeds als ik haar bijna te pakken heb, fladdert ze weg. Buurtbewoners hangen krom van het lachen uit de ramen. Fijn. Ik ben volksvermaak. Bij haar kont ‘Kom effe helpen’, sommeer ik een groepje gierende studenten. Met zijn vieren drijven we de kakelende kip een portiek in. ‘Nou heb ik je.’ Ik neem een duik en grijp het beest bij haar kont. Hebbes. Met de kip onder mijn arm loop ik triomfantelijk terug naar de kinderboerderij. Daar zijn inmiddels zes van de tien dieren terug. Tegen de middag hebben we ze allemaal te pakken. Ik kan geen kip meer zien. Uitgeput, bezweet en onder de schaafwonden komen we terug op het bureau. ‘Hé, zijn jullie daar eindelijk? Wat was dat met die kippen? Zin in een gekookt eitje?’